Er was een jongen die heel eenzaam was. De meeste dagen zat hij alleen op zijn kamer. Op school werd hij vaak gepest. Vrienden had hij niet. Nou ja, één Vriend had hij zeker. Dat was Jezus, maar die kon hij niet zien. Toch geloofde de jongen met een rotsvast geloof dat Jezus zijn Vriend was.
Uit school ging hij meestal gelijk naar zijn kamer. Om te lezen of te tekenen, of hij zat voor het raam te kijken, zoekend naar mooie vogels in de bomen.
Op een dag dacht de jongen aan iets bijzonders. Wat nu als de Heere Jezus of een van Zijn engelen hier rondvliegt als een vogel? Om zo heel dicht bij de mensen te zijn. Zou dat kunnen, dacht de jongen. Vast! Jezus kan alles! De juf had eens een verhaal verteld over engelen die van de hemel naar de aarde kwamen, dat zij blij worden als iemand in God gaat geloven. Dus het zou zomaar kunnen dat engelen of misschien Jezus zelf als een vogel naar de wereld komt.
Maar wat nu als hij nog dichter bij mij wil komen, in mijn kamer? Misschien moet ik mijn raam open zetten, dan kan Hij in mijn kamer komen. Zo deed de jongen zijn slaapkamerraam open. De eerste dag gebeurde er niets, de tweede dag ook niet. Teleurgesteld ging de jongen slapen. De derde dag was een prachtige dag. De zon scheen en de vogels zongen een heerlijk lied. Opeens zat daar in het raam van de jongen een prachtige duif. Een mooiere duif had de jongen nog nooit gezien. Hij was wit en bij zijn vleugels had de duif glinsterende blauwe strepen. Zijn ogen glansden als kristal.
De hele middag zat de duif in het raam, de volgende middag ook. Zeven dagen achter elkaar. De jongen vond het prachtig! Hij praatte zelfs tegen de duif, wat was hij gelukkig! Ook voelde hij zich niet meer zo alleen. Op de middag van de zevende dag begon de duif opeens hard te koeren en met zijn vleugels te fladderen, na een tijdje vloog hij weg! De jongen keek uit zijn raam waar de duif heen vloog. Een stuk verder aan het eind van de straat ging de duif op een tak boven de speeltuin zitten. Zo snel als hij kon rende de jongen naar beneden, zijn huis uit. Zijn moeder keek hem verwonderd na. Toen de jongen bij de speeltuin aankwam was de duif verdwenen. Wel was er een meisje aan het spelen. Het meisje vroeg of hij samen wilde spelen, dat wilde de jongen graag. Ze hadden samen veel plezier. Vanaf die dag zat de jongen niet meer alleen op zijn kamer, hij speelde met zijn vriendin. De beste vrienden werden ze, onlosmakelijk aan elkaar verbonden. En de duif? Die was verder gevlogen naar een raam in een volgend dorp.
Een verhaal wat ik schreef voor mijn boek Troost bij lijden: